24 research outputs found

    Inventariserend Veldonderzoek d.m.v. boringen. Zuid-West 380 kV Oost – perceel 6, gemeente Oosterhout.

    No full text
    n opdracht van TenneT TSO B.V. is door Antea Group een inventariserend veldonderzoek door middel van boringen, verkennende fase (IVO-O), uitgevoerd op delen van een (toekomstige) hoogspanningsverbinding binnen de gemeente Oosterhout. TenneT TSO B.V. is voornemens een nieuwe hoogspanningsverbinding tussen Rilland en Tilburg te realiseren (verdeeld over zes ‘percelen’; ‘Perceel 6’ omvat het tracé van gemeente Geertruidenberg tot en met Tilburg). Deze hoogspanningsverbinding ‘Zuid-West 380 kV Oost’ (ook wel ‘ZWO’ genoemd) omvat onder andere: een nieuwe 380 kV-verbinding, verschillende 150 kV-kabelaansluitingen op deze 380 kV-verbinding en enkele stationsaanpassingen. Daarnaast zullen er om deze nieuwe verbinding mogelijk te maken bestaande 150 kV- en 380 kV-verbindingen omgelegd worden, de zogenaamde ‘reconstructies’. Dit IVO-O heeft alleen betrekking op de delen van de hoogspanningsverbinding binnen gemeente Oosterhout, waarvoor een ‘niet bekende, potentieel hoge’ archeologische verwachting geldt op basis van het eerder uitgevoerde archeologisch bureauonderzoek1, en waarvoor betredingstoestemming van de grondeigenaar gold. Zodoende omvat het plangebied voor het IVO-O alleen werkterreinen, werkterreinen en/of lierlocaties bij asset 18-21 (respectievelijk mast 1162-1165; Afbeelding 1; Kaartbijlage 0467060.101-01). Conclusies Het plangebied in de gemeente Oosterhout ligt binnen de archeoregio ‘Zeeuws kleigebied’. Bij asset 18 en 19 (bij mast 1162 en 1163) bestonden de meeste bodemprofielen uit lichte klei op dekzand en soms pleistoceen fluviatiel zand. Bij asset 20 en 21 (mast 1164 en 1165) bestonden de bodemprofielen uit lichte klei, op veen, op dekzand. Waarschijnlijk is binnen hele plangebied veen aanwezig geweest. Hoewel er geen veenuitgiften bekend zijn (Hoofdstuk 2.4), duiden de sporen van grondroering in het dekzand en vergraven veen elders binnen het plangebied, wel op moernering in het verleden. Binnen het dekzand worden geen archeologische resten verwacht omdat ter plaatse van deze assets waarschijnlijk veen aanwezig is geweest (tussen het midden neolithicum en de late middeleeuwen), en omdat jager/verzamelaars meer de hoge delen van het landschap in de regio zouden hebben verkozen (of op dekzandkoppen te midden van de lagergelegen gebieden), zoals bij de Houtse Akkers (ten westen van Oosterhout) of bij de Loonse en Drunense duinen. Het pleistocene oppervlak ter plaatse van asset 20 en 21 (mast 1164 en 1165) is, gezien de landschappelijke positie en het ontbreken van een podzol, waarschijnlijk te nat geweest voor veel menselijke activiteit in deze periode. Binnen het veen worden eveneens geen archeologische resten verwacht omdat het veen (gedeeltelijk) is afgegraven. Binnen de klei worden ook geen archeologische resten verwacht omdat het plangebied niet in de buurt van een oude bewoningskern ligt. Advies Op basis van dit IVO-O wordt geadviseerd om de archeologische verwachting bij te stellen naar een lage verwachting en het plangebied vrij te geven

    Inventariserend veldonderzoek d.m.v. boringen Tracéverlegging bij Keldonk, gemeente Meierijstad

    No full text
    Advies Het advies is om het plangebied vrij te gegeven omdat er zelfs na het karterende booronderzoek geen aanwijzingen zijn voor de aanwezigheid van archeologische vindplaatsen binnen het plangebied

    Inventariserend Veldonderzoek d.m.v. boringen Kabelaansluiting Fahrenheitweg te Echt - hoogspanningsstation Holtummerweg te Susteren (Echt-Susteren)

    No full text
    De aanleiding tot het onderzoek is het voornemen van Enexis om een middenspanningskabel aan te leggen tussen de Fahrenheitsweg in Echt en het hoogspanningstation aan de Holtummerweg 5 te Susteren. De kabel wordt aangelegd d.m.v. open ontgravingen, persingen en/of gestuurde boringen. De open ontgravingen worden 0,5 tot 1 m breed, en 1 tot 1,5 m diep. De tracédelen die in open ontgraving worden aangelegd liggen voornamelijk in wegbermen. Het totale tracé heeft een lengte van ca. 11,7 km, waarbij wordt opgemerkt dat het meest noordelijke deel van het tracé (ten noorden van de kruising Nobelweg/Industrieweg) buiten de scope van dit onderzoek valt. Het betreffende tracé is in het kader van een eerder project reeds aangelegd. Het totale onderzoekstracé heeft daarmee een lengte van circa 10 km. De tracédelen die in dit onderzoek zijn onderzocht hebben een gezamenlijke lengte van ca. 3,2 km. Uit het bureauonderzoek blijkt dat het tracé gebieden kruist met een lage, een middelhoge en hoge archeologische verwachting. Daarnaast geldt er een brede archeologische verwachting vanaf het paleolithicum tot en met de nieuwe tijd, met de hoogste verwachting voor de perioden bronstijd, ijzertijd en de middeleeuwen. Ook kruist het tracé AMK-terrein 16587 (de oude dorpskern van Dieteren uit de late middeleeuwen tot en met de nieuwe tijd), en raakt het tracé AMK-terrein 11204 (een terrein van een mogelijk villacomplex uit de Romeinse tijd). Geadviseerd werd om de tracédelen waar volgens de oriëntatie KLIC-melding al meerdere kabels en leidingen liggen, vrij te geven. Voor de tracédelen waar dit niet het geval is, en/of waar de AMK-terreinen worden gepasseerd, werd geadviseerd om een inventariserend veldonderzoek d.m.v. verkennende boringen (IVO-O) uit te voeren. Besloten werd om ook karterende boringen te zetten wanneer er archeologische indicatoren werden aangetroffen. Het doel van het inventariserend veldonderzoek is het toetsen van de archeologische verwachting, zoals deze op basis van het uitgevoerde bureauonderzoek is opgesteld. Een verkennend onderzoek heeft als doel het in kaart brengen van eventuele bodemverstoringen, het verkrijgen van inzicht in de bodemopbouw van het gebied en het in kaart brengen van kansrijke en kansarme archeologische zones. Een karterend onderzoek heeft daarnaast als doel het bepalen van de aan- of afwezigheid van een archeologische vindplaats. Dit onderzoek is uitgevoerd in oktober en november 2022, conform BRL 4000, protocol 4003 met daarin besloten de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA), versie 4.1. Voor de KNA-protocollen 4001 (PvE), 4002 (bureauonderzoek), 4003 (inventariserend veldonderzoek) en 4004 (opgraven) is Antea Group gecertificeerd conform de SIKB-BRL 4000 (Beoordelingsrichtlijn voor archeologie). Een inventariserend veldonderzoek d.m.v. verkennende en karterende boringen (IVO-O) zijn stap 2a-2c in de archeologische monumentenzorg (AMZ-cyclus; Bijlage 2). <p> Conclusies <br> Volgens de Maas-terrassenkaart ligt het plangebied volledig op het maasterras van Geistingen (gevormd ca. 10.800 – 10.150 jaar BP). De bodemprofielen binnen het plangebied bestaan over het algemeen uit kalkloze siltige en/of zandige klei, al dan niet met grindige (tussen)lagen. Er zijn geen vegetatiehorizonten aangetroffen. Met name in het noorden van het tracé (boorpunt 1-19) is de bovengrond opgebracht of recentelijk vergraven, vaak tot in de C-horizont. Bij de bodemprofielen waarbij de bovengrond niet opgebracht of recentelijk vergraven is, bestaat het bodemprofiel doorgaans uit een bouwvoor (A-horizont) op de C-horizont, en bij een enkel boorpunt is er ook een AC-horizont aanwezig. Er lijkt geen duidelijke verband te zijn tussen de aanwezigheid van archeologische indicatoren en de gevonden bodemopbouw en topografie. <br> Vanwege de aanwezigheid van archeologische indicatoren in de C-horizont bij boorpunt 3b en 4 zou er sprake kunnen zijn van een laatmiddeleeuwse vindplaats (deze is in een eerder proefsleuvenonderzoek gedeeltelijk opgegraven; OM-nummer 2116792100). Wel vallen de boorpunten in dit tracédeel buiten de te verwachten laatmiddeleeuwse kuilencluster, en waarschijnlijk ook buiten de kern van de laatmiddeleeuwse vindplaats (Hoofdstuk 2.5.2; Afbeelding 2). Op basis van dit eerder uitgevoerde proefsleuvenonderzoek wordt verwacht dat de kern van de laatmiddeleeuwse vindplaats niet ter plaatse van het tracé ligt, maar meer ten oosten van het tracé, (ongeveer) ter plaatse van de weg (Sint Janskamp). In de rest van het plangebied zijn geen relevante archeologische indicatoren aangetroffen; ook niet in aanvullende karterende boringen waarbij sommige bodemlagen zijn gezeefd. Hoewel boorpunt 26a en 26b aan AMK-terrein 11204 grenzen (een terrein van een mogelijk villacomplex uit de Romeinse tijd), zijn hiervan geen sporen te zien in de boringen. Ook lijken de oppervlaktevondsten met de datering vroege nieuwe tijd of later, afkomstig te zijn van stadsafval dat op de landbouwgronden terecht is gekomen. Er lijkt geen relatie te zijn tussen de oppervlaktevondsten en eventueel aanwezige archeologische resten in de ondergrond. Ook bij boorpunt 39, die binnen AMK-terrein 16587 ligt (de oude dorpskern van Dieteren uit de late middeleeuwen tot en met de nieuwe tijd), zijn geen relevante archeologische indicatoren aangetroffen. <p> Advies <br> Hoewel er ter plaatse van boorpunt 3b en 4 mogelijk een laatmiddeleeuwse vindplaats aanwezig is wordt geadviseerd dit tracédeel niet nader archeologisch te laten onderzoeken, omdat verwacht wordt dat de kern van de laatmiddeleeuwse vindplaats niet ter plaatse van het tracé ligt, maar meer ten oosten van het tracé, en omdat deze boorpunten buiten de te verwachten laatmiddeleeuwse kuilencluster liggen. Bovendien is de omvang van de bodemingreep gering. Geadviseerd wordt om de rest van het tracé ook niet nader archeologisch te laten onderzoeken, omdat er in het veld en bij het zeven van de bodemmonsters geen relevante archeologische indicatoren zijn aangetroffen

    Inventariserend veldonderzoek d.m.v. boringen Fietspad Weebosch en Luyksgestel, gemeente Bergeijk

    No full text
    In opdracht van CroonenBuro5 heeft Antea Group in juli-september 2021 een archeologisch onderzoek uitgevoerd voor de wegzijden van de Weebosch of Weebosscherweg, gelegen tussen Weebosch en Luyksgestel, gemeente Bergeijk. De opdrachtgever is voornemens om langs de reeds bestaande weg vrij liggende fietspaden aan te leggen van ca. 3,5-4 m breed. Bij de aanleg van de fietspaden zal de bodemopbouw naar verwachting worden verstoord tot dieper dan 0,5 m beneden maaiveld. De totale oppervlakte van de ontgraving bedraagt circa 6.500 m2. Bij de aanlegwerkzaamheden kunnen eventueel aanwezige archeologische waarden worden verstoord. Het plangebied was onderzoeksplichtig conform het vastgestelde archeologiebeleid van de gemeente Bergeijk. Het onderhavige archeologisch onderzoek bestaat uit een inventariserend veldonderzoek door middel van boringen (verkennende fase, en rondom twee boorpunten een aanvullende karterende fase), nadat in 2020 een archeologisch bureauonderzoek is uitgevoerd voor het plangebied. Uit het bureauonderzoek bleek dat voor het plangebied verschillende archeologische verwachtingen golden. Voor de delen van het plangebied die gelegen zijn op de duinen en stuifkoppen (type kampduinen) was er een kans om archeologische resten aan te treffen uit de vroege prehistorie. In het noordelijke deel van het plangebied bestaat mogelijk een kans op het aantreffen van archeologische resten van een huisplaats uit de nieuwe tijd. Hier werd een archeologisch proefsleuvenonderzoek geadviseerd (variant archeologische begeleiding); dit gedeelte van het plangebied maakt daarom geen deel uit van het onderhavige inventariserend veldonderzoek door middel van boringen (verkennende fase). Een inventariserend veldonderzoek door middel van boringen (verkennende fase) heeft als doel de archeologische verwachting uit het bureauonderzoek te toetsen. Dit wordt gedaan door het in kaart brengen van de bodemopbouw en eventuele verstoringen in de bodem, en door de kansrijke en kansarme zones wat betreft archeologie te identificeren. Als er in het veld sprake was van een intacte bodemopbouw werd er direct overgegaan op een karterend booronderzoek zodat een (mogelijk aanwezige) archeologische vindplaats kon worden begrensd. Conclusies. Het plangebied lag in een stuifzandlandschap (kamduinen). De meeste bodemprofielen werden afgedekt door een strooisellaag. De bovengrond bestond meestal uit (verstoven) jong dekzand met een laagdikte tot ca. 1,05 m. Daaronder werd bij een aantal boorpunten een (sterk) lemige laag aangetroffen, wat fluvio-eolische afzettingen of oud dekzand zou kunnen zijn. Daaronder werd, als er diep genoeg werd geboord, grover fluviatiele zand aangetroffen behorende tot de Formatie van Sterksel (tussen ca. 0,7 en 1,7 m beneden maaiveld). Alleen bij de boorpunten 13 en 14 werden er in het oorspronkelijke dekzand redelijk intacte resten van een humuspodzolgrond aangetroffen, wat bij dit onderzoek gold als een mogelijke indicator voor een archeologische vindplaats uit de vroege prehistorie. De bodemhorizonten die bij een humuspodzolgrond horen (de uitspoelings- en/of inspoelingshorizont) werden bemonsterd en gezeefd. Er werden echter geen archeologische indicatoren aangetroffen die wijzen op een archeologische vindplaats. Dat is niet verrassend. Voordat het stuifzandlandschap ontstond waarbij er reliëfinversie heeft plaatsgevonden, lag het oorspronkelijke maaiveld van de boorpunten 13 en 14 waarschijnlijk relatief laag in het landschap (nu ligt het dekzandniveau relatief hoog in het landschap in vergelijking met het dekzandniveau uit andere boorprofielen, omdat bij de boorpunten 13 en 14 het dekzand niet of nauwelijks is afgestoven). Door de oorspronkelijke relatief lagere ligging van het maaiveld in het landschap bij de boorpunten 13 en 14 waren deze locaties mogelijk wat natter dan de omgeving en zal er in de prehistorie relatief weinig menselijke activiteit hebben plaatsgevonden. Advies. Op basis van dit inventariserend veldonderzoek d.m.v. boringen, verkennende fase en karterende fase, adviseren wij om het plangebied vrij te geven, omdat er geen indicatoren zijn aangetroffen die wijzen op een (behoudenswaardige) archeologische vindplaats. Het bevoegd gezag, de gemeente Bergeijk, heeft het advies goed gekeurd

    Inventariserend Veldonderzoek d.m.v. boringen Parklaan 8c te Reuver (gemeente Beesel)

    No full text
    In juni-juli 2021 is in opdracht van de gemeente Beesel door Antea Group een archeologisch inventariserend veldonderzoek d.m.v. boringen, verkennende fase, uitgevoerd aan Parklaan 8c in Reuver (gemeente Beesel). De aanleiding voor het onderzoek is de voorgenomen herontwikkeling van schoolterrein ‘Brookhin’ tot een locatie voor woningbouw. De bestemming dient hiertoe te worden gewijzigd naar bestemming ‘wonen’. In het kader van deze herontwikkeling wordt het schoolgebouw in een later stadium gesloopt. Voor het plangebied geldt een onderzoeksplicht conform het beleid van de gemeente Beesel. Uit het voorafgaande bureauonderzoek1 blijkt dat er voor het plangebied een hoge archeologische verwachting geldt voor de periode laat paleolithicum tot en met de nieuwe tijd. Het plangebied is gelegen op het tweede Maasterras dat gevormd is in het Pleniglaciaal (73.000-14.500 jaar BP). De Maasterrassen waren aantrekkelijke plaatsen voor tijdelijke kampementen van jager-verzamelaars, en later voor meer permanente bewoning. Daarnaast zijn er in de omgeving van het plangebied meerdere archeologische vondsten bekend die werden geassocieerd met begravingsresten uit de periode neolithicum tot en met de Romeinse tijd, en nederzettingsresten uit de periode Romeinse tijd tot en met de nieuwe tijd. Vanwege de hoge archeologische verwachting voor de periode laat paleolithicum tot en met de nieuwe tijd werd geadviseerd om nader archeologisch onderzoek uit te laten voeren in de vorm van een inventariserend veldonderzoek d.m.v. boringen, verkennende fase. Het doel van het inventariserend veldonderzoek .m.v. boringen, verkennende fase, is het toetsen van de archeologische verwachting die bij het voorafgaande bureauonderzoek is opgesteld. Deze methode is erop gericht om de bodemopbouw, de mate van intactheid van het oorspronkelijke bodemprofiel, en de archeologische sporendragende niveaus te bepalen. Conclusies Bij de zes boorpunten (die gezet werden rondom het bestaande schoolgebouw) lag er aan het maaiveld een cunetzandlaag en/of een recente bouwvoor met een totale laagdikte van ca. 40-80 cm. Daaronder lag er bij alle boorpunten de oorspronkelijke bouwvoor van ca. 30-60 cm dik (tussen ca. 80 en 120 cm beneden maaiveld). Daaronder lag de C-horizont: dekzand uit het weichselien, wat bij boorpunt 1, 2 en 4 overging in fluviatiele Maasafzettingen uit het plioceen tot en met het holoceen. De originele bodems die onder de recente cunetzandlaag en/of een recente bouwvoor aanwezig waren, zijn geïnterpreteerd als bruine enkeerdgronden of als akkereerdgronden. Er zijn dus geen duinvaaggronden of vorstvaaggronden gevonden, wat wel verwacht werd op basis van het archeologisch bureauonderzoek. Afgezien van de recente cunetzandlaag en/of recente bouwvoor die in alle bodemprofielen waren gevonden, leken de bodemprofielen verder intact. Het potentiële archeologische vlak ligt dan direct onder de oude bouwvoor, tussen ca. 80 en 120 cm beneden maaiveld. Er zijn geen archeologische indicatoren gevonden die wijzen op een archeologische vindplaats. Toch blijft de hoge archeologische verwachting gelden voor de periode laat paleolithicum tot en met de nieuwe tijd omdat de bodemprofielen onder de recente cunetzandlaag en/of de recente bouwvoor intact leken. Advies Het schoolpand heeft waarschijnlijk kelders, maar het is onbekend tot hoe diep die reiken. Als die dieper reiken dan 80-120 cm beneden het omliggende maaiveld, dan is er waarschijnlijk geen archeologisch niveau meer aanwezig en kan dit gedeelte van het plangebied worden vrijgesteld van nader archeologisch onderzoek. Voor het omliggende terrein wordt geadviseerd om op de plaatsen waar de bodem tot dieper dan 50 cm wordt geroerd, een inventariserend veldonderzoek uit te laten voeren door middel van het aanleggen van proefsleuven (IVO-P). Hiermee kan de gaafheid, omvang, datering en conservering van eventueel aanwezige archeologische resten worden onderzocht. Voor het voorgestelde proefsleuvenonderzoek moet een Programma van Eisen worden opgesteld waarin de omvang en onderzoeksvragen van het onderzoek worden vastgelegd. De implementatie van de bovenstaande aanbeveling is afhankelijk van het oordeel van de bevoegde overheid, in dezen de gemeente Beesel. Deze dient een selectiebesluit te nemen

    Inventariserend Veldonderzoek d.m.v. boringen. Zuid-West 380 kV Oost - perceel 6, gemeente Dongen.

    No full text
    In opdracht van TenneT TSO B.V. is door Antea Group een inventariserend veldonderzoek door middel van boringen, verkennende fase (IVO-O), uitgevoerd op delen van een (toekomstige) hoogspanningsverbinding binnen gemeente Dongen. TenneT TSO B.V. is voornemens een nieuwe hoogspanningsverbinding tussen Rilland en Tilburg te realiseren. Deze hoogspanningsverbinding ‘Zuid-West 380 kV Oost’ (ook wel ‘ZWO’ genoemd) omvat onder andere: een nieuwe 380 kV-verbinding, verschillende 150 kV-kabelaansluitingen op deze 380 kV-verbinding en enkele stationsaanpassingen. Daarnaast zullen er om deze nieuwe verbinding mogelijk te maken bestaande 150 kV- en 380 kV-verbindingen omgelegd worden, de zogenaamde ‘reconstructies’. Dit IVO-O heeft alleen betrekking op de delen van de hoogspanningsverbinding binnen gemeente Dongen, waarvoor een middelhoge archeologische verwachting geldt op basis van het eerder uitgevoerde archeologisch bureauonderzoek, en waarvoor betredingstoestemming van de grondeigenaar gold. Zodoende omvat het plangebied voor het IVO-O alleen werkwegen, werkterreinen en/of lierlocaties bij asset 28-32 (mast 1172-1176), 40-42 en 56 (mast 1184-1187). Conclusies en advies Het tracédeel in gemeente Dongen ligt in de archeoregio Brabants zandgebied. De bodemprofielen bestaan nu voornamelijk uit pleistoceen dekzand (met in sommige gevallen een laag restveen), maar tussen het laat neolithicum en de middeleeuwen is het plangebied bedekt geweest met veen. Vanaf de middeleeuwen is het aanwezige veen afgegraven, waarbij binnen grote delen van het plangebied de top van het dekzand verstoord is geraakt. De meeste bodemprofielen bestonden dan ook uit een bouwvoor die direct op de onderkant van een (afgetopte) inspoelingshorizont, of op de C-horizont van het dekzand lag. Bij een aantal bodemprofielen was er een vergraven, sterk humeuze tot moerige tussenlaag of een vergraven inspoelingshorizont van een podzol aanwezig. De lage archeologische verwachting voor het plangebied wordt op basis van dit IVO-O bijgesteld naar geen archeologische verwachting. Geadviseerd wordt om het plangebied vrij te geven

    Bureauonderzoek Kasteel Sint-Maartensdijk

    No full text
    Resultaten Het kasteel van Sint Maartensdijk is in de periode 1965-1968 gedurende enkele campagnes door de toenmalige Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek onderzocht. Daarbij zochten de archeologen destijds telkens naar de historische hoofdburcht, hetgeen ze in de laatste campagne in 1968 ook lukt. Als resultaat van drie afzonderlijke campagnes legde men de resten bloot van een hoofdburcht, voorburcht en een tot dan toe onbekende stoeterij aan de westzijde van beide kasteeleilanden. Ook de verbindende houten bruggen werden als fundering of bruggenhoofd teruggevonden. Zeker de stoeterij en de voorburcht werden archeologie sparend onderzocht: het gravend onderzoek beperkte zich tot het volgen van het muurwerk en alleen af en toe werd een grotere coupure gemaakt. Veel van de archeologische informatie over bouwwijze en constructie wijze liggen daarmee nog in de bodem ter plaatse besloten. Op het terrein van de hoofdburcht werd actiever gegraven maar ook hier geldt dat met name de buitenschil aan de bovenzijde is vrij gelegd en dat alleen ter plaatse van de oudste woontoren één of twee vlakken zijn aangelegd. Het muurwerk dat daarmee schuilgaat onder de jongste muurdelen ligt daarmee ook nog steeds in situ en bevat ongetwijfeld nieuwe informatie over de ontwikkeling van het kasteelterrein en haar bewoners. Na afronding van de veldfase in 1968 heeft de ROB een eerste opgravingsplattegrond met fasering laten verschijnen en zijn er her en der enkele korte berichtjes verschenen. Het vondstmateriaal is daarna opgeslagen in het provinciaal depot voor bodemvondsten te Middelburg. Vandaaruit werd het in de periode 2004-2005 ontsloten in samenwerking met de Kastelenstichting Holland en Zeeland, hetgeen in 2010 leidde tot een tentoonstelling in de Meestoof en een publicatie met diverse artikelen over het kasteel, haar vondsten en bewoners. In 2003 werd door de firma Archeomedia een afzonderlijk onderzoek uitgevoerd ten behoeve van de parkeerplaats van de Maartenshof. Met archeologische boringen maar ook met non- invasieve onderzoeksmethoden werd daarbij het terrein van de stoeterij nader in beeld gebracht. Op basis van de resultaten van het onderzoek van Archeomedia is vervolgens de herontwikkeling van de Maartenshof mede vormgegeven en werd de parkeerplaats van het complex deels uitgebreid over het stoeterijterrein. Advies Op basis van bovenstaande informatiebronnen kan voor nu gesteld worden dat herontwikkeling, afhankelijk van omvang en diepte van de voorgenomen ingrepen, binnen het plangebied mogelijk is. Daarbij zal dan per bouwplan gekeken moeten worden naar de uiteindelijke locatie. Daarbij geeft Antea Group als aanbeveling om hierbij zowel de hoofdburcht als de voorburcht te ontzien omdat het archeologisch niveau hier feitelijk direct onder maaiveld begint en de ondergrond rijk is aan archeologische resten (funderingen, grachtvulling en stortkoker concentraties vondstmateriaal). Het archeologisch gravend onderzoek zal bij beide delen van het kasteelterrein kostbaar worden en daarmee wellicht de exploitatie niet haalbaar. Herontwikkeling op het terrein van de stoeterij lijkt minder onderzoeksintensief maar ook hier geldt dat hier, in overeenstemming met het vigerend gemeentelijk beleid, een archeologische onderzoekplicht op ligt. Omdat de stoeterij relatief kort in gebruik is geweest en vermoedelijk als geheel in één fase is opgetrokken in een minder intensieve bebouwing dan de beide kasteeleilanden, lijkt een gravend onderzoek op deze locatie operationeel eenvoudiger uitvoerbaar. Daarbij geven we als Antea Group mee als overweging dat het voor het begrip van de ontwikkeling van de stoeterij vanuit inhoudelijke argumenten wenselijk is om de stoeterij als een geheel te onderzoeken en niet als afzonderlijke onderzoeken per deelplan(gebied)

    Bureauonderzoek Kasteel Sint-Maartensdijk

    No full text
    Resultaten Het kasteel van Sint Maartensdijk is in de periode 1965-1968 gedurende enkele campagnes door de toenmalige Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek onderzocht. Daarbij zochten de archeologen destijds telkens naar de historische hoofdburcht, hetgeen ze in de laatste campagne in 1968 ook lukt. Als resultaat van drie afzonderlijke campagnes legde men de resten bloot van een hoofdburcht, voorburcht en een tot dan toe onbekende stoeterij aan de westzijde van beide kasteeleilanden. Ook de verbindende houten bruggen werden als fundering of bruggenhoofd teruggevonden. Zeker de stoeterij en de voorburcht werden archeologie sparend onderzocht: het gravend onderzoek beperkte zich tot het volgen van het muurwerk en alleen af en toe werd een grotere coupure gemaakt. Veel van de archeologische informatie over bouwwijze en constructie wijze liggen daarmee nog in de bodem ter plaatse besloten. Op het terrein van de hoofdburcht werd actiever gegraven maar ook hier geldt dat met name de buitenschil aan de bovenzijde is vrij gelegd en dat alleen ter plaatse van de oudste woontoren één of twee vlakken zijn aangelegd. Het muurwerk dat daarmee schuilgaat onder de jongste muurdelen ligt daarmee ook nog steeds in situ en bevat ongetwijfeld nieuwe informatie over de ontwikkeling van het kasteelterrein en haar bewoners. Na afronding van de veldfase in 1968 heeft de ROB een eerste opgravingsplattegrond met fasering laten verschijnen en zijn er her en der enkele korte berichtjes verschenen. Het vondstmateriaal is daarna opgeslagen in het provinciaal depot voor bodemvondsten te Middelburg. Vandaaruit werd het in de periode 2004-2005 ontsloten in samenwerking met de Kastelenstichting Holland en Zeeland, hetgeen in 2010 leidde tot een tentoonstelling in de Meestoof en een publicatie met diverse artikelen over het kasteel, haar vondsten en bewoners. In 2003 werd door de firma Archeomedia een afzonderlijk onderzoek uitgevoerd ten behoeve van de parkeerplaats van de Maartenshof. Met archeologische boringen maar ook met non- invasieve onderzoeksmethoden werd daarbij het terrein van de stoeterij nader in beeld gebracht. Op basis van de resultaten van het onderzoek van Archeomedia is vervolgens de herontwikkeling van de Maartenshof mede vormgegeven en werd de parkeerplaats van het complex deels uitgebreid over het stoeterijterrein. Advies Op basis van bovenstaande informatiebronnen kan voor nu gesteld worden dat herontwikkeling, afhankelijk van omvang en diepte van de voorgenomen ingrepen, binnen het plangebied mogelijk is. Daarbij zal dan per bouwplan gekeken moeten worden naar de uiteindelijke locatie. Daarbij geeft Antea Group als aanbeveling om hierbij zowel de hoofdburcht als de voorburcht te ontzien omdat het archeologisch niveau hier feitelijk direct onder maaiveld begint en de ondergrond rijk is aan archeologische resten (funderingen, grachtvulling en stortkoker concentraties vondstmateriaal). Het archeologisch gravend onderzoek zal bij beide delen van het kasteelterrein kostbaar worden en daarmee wellicht de exploitatie niet haalbaar. Herontwikkeling op het terrein van de stoeterij lijkt minder onderzoeksintensief maar ook hier geldt dat hier, in overeenstemming met het vigerend gemeentelijk beleid, een archeologische onderzoekplicht op ligt. Omdat de stoeterij relatief kort in gebruik is geweest en vermoedelijk als geheel in één fase is opgetrokken in een minder intensieve bebouwing dan de beide kasteeleilanden, lijkt een gravend onderzoek op deze locatie operationeel eenvoudiger uitvoerbaar. Daarbij geven we als Antea Group mee als overweging dat het voor het begrip van de ontwikkeling van de stoeterij vanuit inhoudelijke argumenten wenselijk is om de stoeterij als een geheel te onderzoeken en niet als afzonderlijke onderzoeken per deelplan(gebied)

    Inventariserend veldonderzoek d.m.v. boringen MS-tracé zonnepark De Bergen te Terheijden, gemeente Drimmelen

    No full text
    In de periode augustus-oktober 2021 is in opdracht van Enexis door Antea Group een inventariserend veldonderzoek d.m.v. boringen, verkennende fase, uitgevoerd. De aanleiding voor het archeologisch booronderzoek is het voornemen van Enexis om een middenspanningskabel aan te leggen tussen een beoogd zonnepark (“De Bergen) nabij de Groenedijk/Terheijdenseweg in Breda, en de Raadhuisstraat in Terheijden. De aanleg van de kabel vindt grotendeels plaats in open ontgraving. De voorgenomen sleufbreedte is 0,5 m en de voorgenomen sleufdiepte is 1 m. Uit het eerder uitgevoerde archeologisch bureauonderzoek bleek dat het tracé voor een groot gedeelte op relatief hoog gelegen terrasafzettingsrest-heuvels ligt, die zijn afgedekt met dekzand uit het weichselien. Daarom geldt er voor een groot gedeelte van het plangebied een middelhoge archeologische verwachting voor de periode laat-paleolithicum tot en met de nieuwe tijd. De verwachte diepteligging van het archeologisch niveau uit deze periode is dan op of in de top van het dekzand, onder een eventueel aanwezig esdek. Bij de aanlegwerkzaamheden voor de middenspanningskabel kunnen eventueel in de ondergrond aanwezige archeologische waarden worden verstoord. Daarom werd er voor een aantal delen van het plangebied, gelegen binnen de gemeente Drimmelen, een inventariserend veldonderzoek d.m.v. boringen, verkennende fase, geadviseerd. Het doel van een archeologisch inventariserend veldonderzoek d.m.v. boringen, verkennende fase, is het toetsen van de archeologische verwachting die bij het bureauonderzoek is opgesteld. Dit wordt gedaan door in het veld de bodemopbouw en eventuele (recente) bodemverstoringen in kaart te brengen, en zodoende door de kansrijke en kansarme zones wat betreft archeologie te toetsen. Op de plaatsen waar het tracé dichtbij bestaande kabels en leidingen ligt was het risico te groot dat de kabels en leidingen bij de archeologische boringen geraakt zouden worden. Daarom is in overleg met de regioarcheologen besloten om voor een aantal tracédelen gebruik te maken van bodemprofielbeschrijving die al waren opgesteld bij het verkennend bodem- en asbestonderzoek (tevens uitgevoerd door Antea Group). Voorafgaand aan het onderzoek is een plan van aanpak (PvA) opgesteld1 dat akkoord is bevonden door de adviseur van de bevoegde overheid, de regioarcheologen van Programmabureau West-Brabant (RWB). Conclusies. De meeste bodems in het plangebied bestaan uit een humeuze bovengrond, die soms (recentelijk) geroerd is, op zand. In enkele gevallen kwamen er ondieper in het bodemprofiel roestvlekken voor, wat betekent dat de bodem plaatselijk (te) nat kan zijn. In enkele bodemprofielen kwam bovendien veen voor. Bij de boringen die specifiek m.b.t. archeologie zijn uitgevoerd is de indruk dat bij de (recentelijke) bodemverstoringen de top van de originele Bh-horizont (typerend voor laarpodzolgronden) of C-horizont ook is geroerd, waardoor er geen intacte archeologisch niveaus zijn gevonden. Toch zijn er wel mogelijk intacte bodemprofielen gevonden (al dan niet begraven onder een recente ophooglaag), waarbij het mogelijk is dat het potentieel archeologische niveau bij deze boorpunten binnen de voorgenomen sleufdiepte valt (1 m diep), of binnen een ‘veiligheidsbuffer’ van 40 cm onder de sleufdiepte (dus binnen 1,4 m beneden maaiveld). Bij boorpunt 025 en 029 zouden er archeologische lagen in het bodemprofiel aanwezig kunnen zijn. Deze boorpunten liggen dicht nabij de Raadhuisstraat/Hoofdstraat, wat een historische straat is in Terheijden. Nabij deze boorpunten is bij een eerder uitgevoerd archeologisch proefsleuvenonderzoek een (begraven) weg met karrensporen aangetroffen, die zouden kunnen dateren vanaf de volle-middeleeuwen (late-middeleeuwen A).3 Uit dit proefsleuvenonderzoek volgde het advies om ter plaatse van boorpunt 025 en 029 een archeologische begeleiding uit te voeren bij bodemingrepen die dieper dan 0,3 m -mv zouden reiken. Advies. De tracédelen die bij het inventariserend veldonderzoek d.m.v. boringen onderzocht zijn hebben een totale lengte van ca. 2110 m. Op basis van de resultaten uit het veldonderzoek zijn de tracédelen gecategoriseerd in drie adviezen (zie de kaartenbijlage): - Archeologisch vervolgonderzoek (totale tracélengte: ca. 585 m); - Archeologisch vervolgonderzoek indien niet gegarandeerd kan worden dat de graafwerkzaamheden binnen 1 m -mv plaatsvinden (totale tracélengte: ca. 868 m); - Vrijgave vanwege recente bodemverstoringen (totale tracélengte: ca. 657 m). Voor de locaties waar de bodemopbouw mogelijk intact is, en waar tevens het potentieel archeologische niveau ondieper ligt dan 100 cm beneden maaiveld, wordt een archeologisch vervolgonderzoek aanbevolen in de vorm van een proefsleuvenonderzoek of een archeologische begeleiding (in Tabel 1 en in de kaartenbijlage aangeduid als ‘Archeologisch vervolgonderzoek’). Voor de locaties waar de bodemopbouw mogelijk intact is, en waar tevens het potentieel archeologische niveau tussen 100 en 140 cm beneden maaiveld, gelden twee adviezen: 1. Als de opdrachtgever kan garanderen dat de voorgenomen bodemingrepen binnen 100 cm beneden maaiveld zullen plaatsvinden (bijv. door het gebruik van een laserwaterpas), dan wordt geadviseerd de boorpunten waar een mogelijk archeologisch niveau tussen 100 en 140 cm beneden maaiveld aanwezig is, vrij te geven. 2. Als de opdrachtgever niet kan garanderen dat de voorgenomen bodemingrepen binnen 100 cm beneden maaiveld zullen plaatsvinden (maar mogelijk ook dieper), dan wordt ter plaatse van de boorpunten waar een mogelijk archeologisch niveau tussen 100 en 140 cm beneden maaiveld aanwezig is, een archeologisch vervolgonderzoek aanbevolen in de vorm van een proefsleuvenonderzoek of een archeologische begeleiding (in Tabel 1 en in de kaartenbijlage aangeduid als ‘Archeologisch vlak tussen 1 en 1,4 m -mv’). Ook voor de tracédelen waarvan de ligging op 07-10-2021 was gewijzigd wordt een archeologisch vervolgonderzoek geadviseerd, en archeologisch vervolgonderzoek indien niet gegarandeerd kan worden dat de graafwerkzaamheden binnen 1 m -mv plaatsvinden. De rest van het plangebied wordt vrijgegeven omdat de bodemopbouw verstoord is tot voorbij een eventueel aanwezig archeologisch niveau en er geen intacte archeologische niveaus (meer) aanwezig zijn

    Bureauonderzoek Verkabeling 150 kV-kabeltracé nabij Oosterhout, gemeente Nijmegen

    No full text
    In oktober 2020 heeft Antea Group in opdracht van Qirion B.V. een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd voor een verkabeling van een 150 kV-kabeltracé in Oosterhout (Nijmegen). Een bureauonderzoek is de eerste stap in de AMZ-cyclus. Het doel van het uitvoeren van een archeologisch bureauonderzoek is het opstellen van een gespecificeerde archeologische verwachting voor het plangebied. Waar kunnen we wat verwachten? Voor het opstellen van een dergelijke verwachting wordt gebruik gemaakt van reeds bekende archeologische waarnemingen, historische kaarten, bodemkundige gegevens en informatie over de landschappelijke situatie. Een gespecificeerde verwachting gaat in op de mogelijke aanwezigheid, het karakter, de omvang, datering en eventuele (mate van) verstoring van archeologische waarden binnen het plangebied. Qirion is voornemens ter hoogte van de Stationsstraat in Oosterhout (gem. Nijmegen) een ondergronds kabeltracé aanleggen van ca. 900 m lengte. Hierbij worden twee circuits met ieder drie bundels aangelegd. Het tracé wordt grotendeels in open ontgraving aangelegd. In het noorden van het tracé wordt een sloot gekruist in open ontgraving, en worden mantelbuizen aangelegd op een diepte van minimaal 1,5 m onder de slootbodem. Bij de open ontgraving in het niet-agrarisch gebied is de sleufdiepte voor ieder van de twee circuits 1,33 of 1,41 m beneden maaiveld, en de sleufbreedte aan het maaiveld is 6,63 of 6,71 m. De sleufbreedte op de bodem van de sleuf is 1,5 m breed. In het agrarisch gebied wordt een sleufdiepte van 2 m beneden maaiveld aangehouden. Op twee locaties wordt gebruik gemaakt van gestuurde boringen (HDD, in totaal over een lengte van ca. 200 m). In het zuiden van het tracé komt een lasgat met een omvang van 12 x 6 x 2,10 m. Andere werkputten zijn niet voorzien. Ook worden drie hoogspanningsmasten verwijderd waarbij de fundering op ongeveer 2 m beneden maaiveld wordt afgewerkt. Voor het gehele tracé wordt een verwachte werkstrook aangehouden van 25 m breed. Er is nog geen uitvoeringsperiode bekend. Het plangebied valt binnen de vigerende bestemmingsplannen ‘Buitengebied Valburg’ (d.d. 02-11-2010) en ‘Facetbestemmingsplan Archeologie’ (d.d. 25-06-2014). In het bestemmingsplan ‘Buitengebied Valburg’ is voor het plangebied geen dubbelbestemming waarde – archeologie opgenomen. Volgens het ‘Facetbestemmingsplan Archeologie’ geldt er voor het plangebied een dubbelbestemmingen waarde – archeologie 2 en 3. Bij deze dubbelbestemmingen is archeologisch onderzoek noodzakelijk bij bodemingrepen groter dan respectievelijk 100 m² en 50 m²; en dieper dan 0,30 m beneden maaiveld. In het gehele plangebied geldt een hoge archeologische verwachting op archeologische resten.  Het noorden van het plangebied (ten noorden van het industrieterrein) ligt waarschijnlijk op een rug tussen een restgeul (waarschijnlijk al verland in de IJzertijd) en de huidige loop van de Rietgraaf. Voor deze rug is een hoge verwachting voor archeologische resten uit de perioden IJzertijd tot Late Middeleeuwen.  Tussen de Griftdijk en Stationsstraat is een hoge verwachting voor vondsten van meerdere crematiegraven uit de midden-Romeinse tijd.  Voor de rest van het gebied geldt een hoge verwachting voor bewoningssporen uit de IJzertijd, Romeinse Tijd en Middeleeuwen
    corecore